maandag 25 oktober 2010

De macht van blanke mannen (eerste deel)

Het was naar men zegt al flink heet geweest die zomer van 1890, toen op een avond de heilige boom Kintaki neerstortte op de hut van Lukena. De man zelf was gelukkig niet geraakt, maar zijn woning lag compleet in puin.
Ik kan alleen maar vertellen wat ik van Bundu heb gehoord, ik was er zelf niet bij, maar het hele dorp zou op een paar tellen buiten hebben gestaan, verbijsterd starend naar het gevaarte.
Hun meest heilige boom lag daar, de bovenkant in het midden van het dorp tussen de brokstukken en het riet, de onderkant net aan de rand van het bos waar hij al die jaren trots had gestaan. Lukena zelf wist ook al niet wat hij kon zeggen. Wat moest de arme man voelen bij deze nieuwe, uitzichtloze situatie ? Het hele dorp had het een beetje moeilijk de gebeurtenis te plaatsen, maar ze hadden geleerd zich geen vragen te stellen bij de wil van de natuur.

Enkele weken terug waren de dorpelingen afgestraft geweest door de blanke mannen, omdat het dorp niet genoeg rubber had geleverd. Waarom zij opeens rubber moesten telen hadden ze nooit begrepen, maar het was duidelijk dat de dorpelingen naar de blanke mannen moesten luisteren, of ze zouden worden getuchtigd. De ene maand werden ze geranseld, de andere maand werd hier en daar een hand afgehakt. De vorige keer werden enkele vrouwen en kinderen vermoord, zodat hun mannen en vaders wat beter zouden presteren. Daar werden geen vragen bij gesteld. De blanken waren goden.
Daarom net dat de dorpelingen zich ook geen vragen stelden bij de gevallen boom. Ze begrepen niet waarom de natuurgoden hen wilden straffen, maar het zal wel iets te maken hebben gehad met die slechte rubberoogst.

Telkens nadat de blanken het dorp hadden gestraft, verdwenen ze weer in hun grote boten en stevige huizen. Daarna ging het leven in het dorp opnieuw zijn normale gang. Waarom zou deze ene nacht anders geweest zijn ?
Toen duidelijk was waar het lawaai vandaan was gekomen, lieten de dorpelingen Lukena achter en keerden ze zonder meer terug naar hun eigen hutten. Als de natuurkrachten iemand wilden straffen, dan moesten de dorpelingen zich daar simpelweg buiten houden. Lukena had maar harder moeten werken in de rubberplantage.

Lukena zelf had het echter zo niet begrepen, hij zag zijn huis en slaapplaats in puin liggen. Hij probeerde enkele buren ervan te overtuigen hem bij hen te laten slapen, maar niemand wilde hem in zijn huis nemen. Wat als de natuurgoden hen ook zouden straffen ? Lukena moest boete doen, hij zal zelf wel weten waarom.
Die nacht sliep Lukena buiten in het zand, enkel beschermd door enkele takken van de heilige Kintaki. Wat moest hij anders doen ?
Bij het huis van de eigenaar van de plantage mocht hij niet komen, dat is terrein voor blanken. Alleen het dorpshoofd Kwilu mocht daar komen, en dan alleen op uitnodiging.
Bij Charlie dan, die al een week aangemeerd lag aan de oever van de Congo ? Charlie was altijd vriendelijk tegen Lukena en de andere dorpelingen, maar Charlie was al even blank als de eigenaar van de plantage. Daarenboven leek het erop dat Charlie niet wakker was geworden door het gedonder van de zware boom, en Lukena zou hem nooit wakker durven maken.
Maar Lukena kon niet klagen, het was warm genoeg op de grond.

Toen Lukena de volgende dag zijn ogen opende, was Charlie de eerste persoon die hij zag. Die was blijkbaar van zijn boot gekomen voor zijn dagelijkse ochtendwandeling, en in het dorp was hij blijven staan bij de gigantische boom en de restanten van de hut. De dorpelingen waren al bezig met het halen van het water, enkele mannen waren reeds vertrokken naar de plantage – niemand scheen zich aan de boom te storen. Lag hij in de weg, dan liep men er in een wijde boog omheen, niemand die er ook maar aan dacht er over te klimmen.
Toen Charlie reeds een tijdje sprakeloos had staan kijken, ontdekte hij ineens de slapende figuur onder de boom. Net op het moment dat hij wilde gaan kijken wie het was, opende de figuur zijn ogen.

Lukena glimlachte naar Charlie: altijd vriendelijk blijven, altijd lachen.
‘Is dit deze nacht gebeurd ?’, vroeg Charlie, gebarend naar Kintaki. Lukena knikte, met een glimlach.
‘Waarom slaap je niet in een andere hut ?’
Hier moest Lukena even over nadenken. Hij begreep dat de dorpelingen de val van de boom als een straf beschouwden, maar zelf zag hij het als een teken van de goden. Wat die goden hem nu precies wilden vertellen wist hij nog niet, maar het feit dat de blanke Charlie hem kwam wakker maken betekende wel iets. Charlie had ongetwijfeld te maken met de taak die de natuurgoden Lukena wilden opleggen.
‘Ik moet zelf mijn taak voor de goden volbrengen, zonder hulp van de andere dorpelingen. Tot ik weet wat die taak is, slaap ik alleen.’
‘Zo dicht bij al die wilde dieren ?’
‘De goden beschermen mij.’
Charlie keek even rond zich heen naar de dorpelingen, die zich niets schenen aan te trekken van het lot van Lukena.
‘Kom vanavond maar op de boot slapen, ik heb nog plaats over.’

Lukena twijfelde. Was dit een test ? Misschien was het wel een teken van de goden, misschien kon hij zo ontdekken wat van hem werd verwacht. Hij knikte, beloofde die avond bij Charlie op de boot te overnachten. Uit de mond van Lukena klonk het als een toegeving op een bevel, maar Charlie besteedde daar geen aandacht aan. Hij was wel meer gewoon, na een week aan de oever van de Congo.

Die dag werkte Lukena alleen. De andere dorpelingen leken hem te mijden, hoewel ze zelf niet goed begrepen waarom. Zelfs Bundu, met wie Lukena als jongeling altijd ging jagen, sprak geen woord. Lukena’s huis was door de goden vernield, maar iedereen had het gevoel dat dat niet alles was. Lukena was nog niet genoeg gestraft geweest, en de dorpelingen wilden zo ver mogelijk buiten het vervolg van zijn straf blijven.
Lukena zelf trok er zich niet veel van aan, hij werkte de hele dag hard door.

’s Avonds dacht hij er nog even over na om terug onder de heilige Kintaki te kruipen, maar de gedachte dat Charlie hem zelf had uitgenodigd weerhield hem daarvan. Ervaring had Lukena immers geleerd de blanken altijd te gehoorzamen.

[Vervolg]

donderdag 21 oktober 2010

This ain't over 'till the fat lady sings...

Ik geloof oprecht dat er op de hele wereld geen mens bestaat die zingende dikkerds niet hilarisch vindt - of het zou een obese patiënt zonder zelfrelativering moeten zijn. Daarom een klein eerbetoon.
Nog even vermelden: this is me not being nice, ik weet het... Maar iedereen heeft recht op een ondeugd of twee op zijn tijd.

We beginnen magertjes: een zelfbewuste papzak heeft een eigen versie gemaakt van 'Got Money' van Lil Wayne. Nice one.


De volgende vetterd is iets minder op de hoogte van zijn problemen, getuige het rustige doorvreten tijdens de zangpartij. Maar laat dat nu net voor meer kijk- en luistergenot zorgen. Let vooral op het moment waarop hij de camera ontdekt...


Het laatste filmpje is door de zangeres in kwestie van Youtube verwijderd, maar het was al te laat. Toen ze eindelijk had begrepen waarom haar ingezongen nummers zo populair waren, hadden verscheidene onverlaten haar filmpje al gedownload en opnieuw gepost. We mogen hen dankbaar zijn.
Vestig uw aandacht vooral op... Fuck, let gewoon op álles! Dit is van begin tot einde (van 'Hello, people of Youtube' tot en met 'Bye bye, now') GE-NI-AAL.


Lieve dikkerds: geef de moed niet op. Jullie genieten, wij genieten.
En nu ga ik snel even een oud vrouwtje de straat over helpen, ik krijg een beetje een schuldgevoel.

vrijdag 15 oktober 2010

Onvoorzichtige Fransen, dronken Libiërs

Soms kom je zo van die verhalen tegen die je graag zou onthouden en doorvertellen aan zo veel mogelijk mensen, gewoon omdat ze té cool en/of ongelooflijk zijn om zomaar te laten verdwijnen in de grote Wikipedia-massa - want wat is Wikipedia méér dan een verzamelplaats voor interessante, doch onbelangrijke weetjes? Net daarom wil ik hier af en toe eens een waargebeurd (of toch 'mogelijkgebeurd') verhaaltje neerschrijven, zo heb ik tenminste een soort van overzicht.

Vandaag presenteer ik u het verhaal rond de boom van Ténéré, een boom in het noordoosten van Niger, in het midden van de woestijn. Een extreem hete en droge woestijn, waar boomgroei in principe onmogelijk is, behalve dus voor die ene acacia in het kurkdroge Sahara-zand. Zelfs atheïsten zouden het een wonder kunnen noemen.
Nee, echt, stel het je even voor. In een straal van honderden kilometers is er geen begroeiing, en daar staat dan één boom, één eenzame boom. In het midden van een woestijn. Over dramatiek gesproken...
Eind jaren '30 ontdekte het Franse leger (waar hielden die mannen zich eigenlijk mee bezig?) dat de boom zijn water haalde uit een ondergrondse bron op zo'n 33 meter diepte, en tijdens die ontdekking werd de stam beschadigd door een ongelukkig manoeuvre van een vrachtwagen. Onvoorzichtige sukkels.
Goed, laten we niet te hard van stapel lopen: het is niet echt zéker dat de Fransen de boom hebben beschadigd, want Michel Lesourd, commandant van de Service Central des Affaires Sahariennes, had in 1939 nog een foto gemaakt van de onbeschadigde boom. Het is pas twintig jaar later dat het de Franse etnograaf Henri Lhote opviel dat de vertrouwde Y-vorm verdwenen was, dat de boom op dat moment nog slechts één stam had. Hij gaf de schuld aan een 'onvoorzichtige vrachtwagenbestuurder', maar wie die onverlaat dan wel niet was, is niet geweten. Wat wel vaststond, was dat de meest eenzame boom op de aardbol onherroepelijk verminkt was.

Maar de boom liet zich niet kennen, neen. Zwaar geschonden, maar even statig als voorheen bleef hij een herkenningspunt voor karavanen, vrachtwagens en andere woestijnreizigers, die nu zelfs water konden halen uit de door de Fransen ontdekte ondergrondse bron.

Tot het vermetele jaar 1973, als de boom op een tragische manier aan zijn einde komt door toedoen van een dronken Libiër. Een dronken Libiër, inderdaad, u kon het zelf niet beter verzinnen. De man slaagde er in zijn vrachtwagen door een dorre en lege woestijn te navigeren en toch tegen het enige obstakel in een straal van zo'n 200 kilometer te denderen. Als dat geen mogelijkheid tot wereldfaam biedt, weet ik het ook niet meer, maar de naam van de zatlap is nergens bekend. Maar goed voor hem, denk ik dan.

Op 8 november 1973 werden de restanten per vrachtwagen (de Ténéré-boom kende dit soort voertuig ondertussen al door en door) naar het Nationaal Museum van Niger in Niamey gebracht, waar de overblijfselen nog steeds te bezoeken zijn. Op de plaats waar de boom vroeger stond, heeft één of andere anonieme kunstenaar een lelijk gedrocht van gerecycleerd materiaal neergezet, ter nagedachtenis van de gesneuvelde boom. Nu is dit monument het herkenningspunt voor handelaars, en dat zal het nog lange tijd blijven, want hoe lelijk de constructie er wel niet mag uitzien, ze lijkt stevig genoeg om de aanvallen van eender welke roekeloze Fransman of dronken Libiër met succes af te slaan.
Lang leve de nagedachtenis, dus.